
Jurisprudentie
AN7917
Datum uitspraak2003-11-04
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304054/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304054/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 september 2002 heeft de gemeenteraad van Bladel het bestemmingsplan ''Buitengebied gemeente Bladel 1998, 1e herziening 2002'' vastgesteld.
Bij besluit van 13 mei 2003, nr. 869351, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2003, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Uitspraak
200304054/2.
Datum uitspraak: 4 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2002 heeft de gemeenteraad van Bladel het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Bladel 1998, 1e herziening 2002" vastgesteld.
Bij besluit van 13 mei 2003, nr. 869351, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 oktober 2003, waar verzoekster niet is verschenen. Verweerder is, met bericht van afwezigheid, evenmin verschenen. Namens het gemeentebestuur van Bladel is het woord gevoerd door P.A.M. Stappaerts, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan is een partiële herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Bladel 1998”. Het plan heeft betrekking op onderdelen van dat bestemmingsplan waaraan door verweerder goedkeuring was onthouden. Verder zijn in het plan enkele nieuwe ontwikkelingen, correcties en aanvullingen opgenomen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Verzoekster, gevestigd op het perceel [locatie] te [plaats], kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en verzoekt schorsing hiervan.
Zij stelt dat in het plan een apart bouwblok moet worden opgenomen voor haar rododendronkwekerij. Volgens verzoekster dient daarbij tevens de mogelijkheid te worden geboden een bedrijfswoning te bouwen.
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het perceel van verzoekster geen onderdeel uitmaakt van het bestreden plan.
Dit betekent dat de bezwaren van verzoekster in feite zijn gericht tegen de grenzen van het bestemmingsplan.
De Voorzitter overweegt hierover dat de gemeenteraad, gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van het bestemmingsplan.
In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak tot het oordeel zal komen dat verweerder zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.5. Overigens wijst de Voorzitter er op dat de Afdeling in de uitspraak van 26 maart 2003, nr. 200202427/1, heeft vastgesteld dat in het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Bladel 1998" een bouwvlak ten behoeve van het bedrijf van verzoekster is opgenomen. Verder heeft de Afdeling in deze uitspraak geoordeeld dat in redelijkheid het standpunt kon worden ingenomen dat niet de mogelijkheid tot het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning bij het bedrijf van verzoekster dient te worden geboden.
2.6. Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Breunese-van Goor
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2003
208.